Mijn man is ziek, voor het eerst in jaren. Natuurlijk snottert hij wel eens, of heeft hij een kuchje. Maar nu is hij echt ziek: hij heeft koorts. Hij heeft zich zelfs ziek gemeld op zijn werk. Ik geniet. Hij niet. Hij gromt: “Ik wilde, om me toch een beetje nuttig te voelen, afvoerontstopper in het doucheputje gieten. Ik dacht dat we nog hadden. Maar het is op.” Ik schiet in de lach.
Het verschil tussen ziek en chronisch ziek
Mijn leven met chronische ziekten is in ons gezin en onze relatie de gewoonste zaak van de wereld. Meer willen dan kunnen is mijn grootste chronische kwaal. Vorige week bracht ik drie middagen in bed door. Niemand knippert daarvan met zijn ogen. Iedereen veert mee, ik voorop.
Niet dat ik nooit meer gefrustreerd raak, integendeel. Leuk wordt het nooit. Het is geen luiheid maar discipline die me naar bed drijft: ik weet dat dit snelste route naar meer energie is. Ik heb geleerd om me over te geven als mijn energie op is.
Het werk staat nooit stil
“Ik zit nooit stil!” moppert mijn man verder. “Ik baal ervan. Ik was juist bij met mijn werk na onze vakantie en die cursus. Het is druk. Collega A. loopt over. Ik zou bijspringen vandaag.”
Bij zijn met mijn werk… Dat ken ik niet meer. Daarmee bedoel ik niet dat ik nooit meer bij ben, maar dat ‘bij zijn’ niet meer bestaat. Ik zorg ervoor dat ik ruim op tijd begin aan de voorbereiding van trainingen en lezingen. Maar een planning voor mijn nieuwe boek? Het gaat in het tempo dat het gaat.
“Interessant blogmateriaal is dit” grijns ik. “Ja, lach maar!”
Zo gewoon is mijn leven toch niet
Ik ervaar mijn leven als de gewoonste zaak van de wereld. Dit griepje van mijn man confronteert me met hoe ongewoon het is. Ik hoor mezelf af en toe mopperen, en wind me daar dan over op. Als ik hem hoor, besef ik weer hoe goed ik geworden ben ik incasseren en meebewegen.
Ik loop zo even langs de supermarkt. Eindelijk kan ik hem eens lekker verwennen. Wat zal ik halen? Iets lekkers, en een fles afvoerontstopper.